donderdag 31 maart 2011

Kinderverkrachting

Het wordt niet eens gezien als een gewéldszaak in Nederland. Dat moet veranderen, en dat kan zo: ga naar deze site en schrijf u in.

vrijdag 25 maart 2011

Korter, korter, korter!

Vroeger, toen de computer nog niet bestond, schreef ik verhaaltjes in mijn brieven aan verscheidene personen. Met de tikmachine. En sommige verhalen heb ik ook bij gelegenheid wel verteld, want men zei me: ‘Dat verhaal dat je me laatst schreef, moet je komen voorlezen!’ en dat deed ik dan soms. Bij dat voorlezen van zo’n verhaal (dat doorgaans een paar pagina’s A4 besloeg) viel me steeds op dat er teveel informatie gegeven werd. Dat het verhaal te lang was, dus.
Ik heb daar inmiddels, mede door Alice, die mijn internetvriendin en later vriendin werd, maar die nu dood is, een einde aan gemaakt. Mijn verhaaltjes zijn nu ongeveer één pagina A4 lang. Dat is ook lang genoeg. Een snede brood geef je weg bij de biefstuk, niet een heel wit.
Ik ben daarin als, hoe heet die Braziliaanse schrijver ook alweer, hij komt uit Curitiba (help me!, want ik ben te lui om het op te zoeken in het werk van Rudy Kousbroek), die ooit zei: ‘Ik eindig nog eens als haiku-schrijver.’
Zo erg zal het met mij niet worden, want ik heb mijn vaste lengte nu wel gevonden. Een A viertje. Daar moet het in passen, dan is het goed.
Ik wantrouw ook langere brieven of blogs. Als de regering een brief naar de Tweede Kamerleden stuurt, is dat meestal een brief van 18 of 146 kantjes. Hoe meer kantjes, hoe meer kans op bedrog, denk ik dan. Wat je kwijt wilt, kan altijd op een velletje A4.

Naschrift: Die Braziliaanse schrijver is Dalton Trevisan.

zondag 20 maart 2011

Vlák erna

Vlák nadat Max Molovich met zijn vrouw I. en hun zoontje M. vanochtend vertrokken waren (ze waren langsgekomen voor een bliksembezoek. Ze zeiden dat hun zoontje nog niet kon praten, terwijl ik toch meerdere lettergrepen kon herkennen, bijvoorbeeld toen hij allerlei snoeren en toetsenborden uit een kastje wist te grijpen) voltrok zich het volgende. (Ik moest ook mijn televisietoestel weer herstellen, want daar had de kleine man ook aangezeten. Ik roep altijd hoera!, want ik vind de vindingrijke sloopzucht der jeugd niet iets om een brief over te schrijven aan Geert Wilders. Die heeft het trouwens al te druk met zijn eigen jeugdherinneringen.) Ze waren de deur nog niet uit, toen zich het volgende voordeed.
Ik woon in Egmond aan Zee, in een appartementencomplex op de zesde etage. Wie wel eens in Egmond aan Zee is geweest, weet dan wel ongeveer waar ik woon: in de Kennedyflat, vlakbij de zee. Ik pak het boek op waar ik in aan het lezen was (De zedeloosheid van Den Haag van J.G. Kikkert), en er wordt aangebeld.
Dus ik open de deur en ik zeg: ‘Komt u ook maar binnen!’
Binnen stappen: een oudere maar zeer aantrekkelijke dame en een wat jongere dame. ‘Koffie?’ vraag ik. ‘Graag!’ antwoorden zij, wat mij deed vermoeden dat zij geen lid waren van enige christelijke vereniging met zendingszucht.
‘Mijn dochter hier wil zelfmoord plegen,’ zei de oudere dame, ‘en mijn vraag aan u is: hoe moet zij dat doen?’
Er volgden enige plichtplegingen omtrent mijn vakmanschap op dit terrein, daarna begon ik mijn betoog: ‘Over het algemeen is het voldoende als men enige tijd nadenkt over de rol van Geert Wilders in het geheel. Dan wil men er wel uitstappen.’
‘Dat wil men inderdaad,’ zei de dame.
‘En de vraag is dan: hoe doet men het? Voor mijzelf zou ik zeggen: neem de zee. Die is nog redelijk koud, in deze tijd van het jaar. Kleed u enigszins en stap de zee in, totdat u tot uw borst in het water staat. Doe dit ’s avonds of ’s nachts, want het is niet nodig dat iemand u opmerkt. U zult zien dat u na een kwartier in het water staan, flink bent onderkoeld. Een paar minuten later bent u dood.’
‘Is het zo makkelijk?’
‘Ja mevrouw, zo eenvoudig is het.’
‘Wel.’ (Ze richtte zich tot haar dochter.) ‘Ik hoop dat je meegeluisterd hebt, lieve kind.’

woensdag 16 maart 2011

Patti Smith

Een vrouw waar ik altijd lichtelijk verliefd op ben geweest, sinds 1975, is Patti Smith. O, en je mag me zo bellen: 073-26173834, lieve Patti! Schud je krullen voor je gezicht weg, en bel. Dat je bevriend geweest bent met William Burroughs, dat vergeven we je.
Waarom raakt iemand, of laat ik het zo zeggen, waarom raakte ik verliefd op Patti? Het was geen, hoe zal ik het zeggen, geen milf. Het was zelfs iemand die gewoon haar okselhaar liet waar het was, en die me dus deed vermoeden dat ze zelfs haar schaamhaar had behouden. Ze zou zelfs een song  No shaving anymore! hebben kunnen uitbrengen.
Dat deed ze niet, ze maakte aan het eind van de tachtiger jaren nog een bijna christelijk lied, een grote schande, en daarom mag ze me nog wel bellen. Maar eerst excuses.

zaterdag 12 maart 2011

Kwakzalvers, kom naar Nederland!

Parapsychologen, acapuncturisten, chiropractoren enzovoorts zitten nog goed in Nederland. In België niet meer. Ideetje voor de politiek: universiteiten verbieden om die onzinstudies te geven.

vrijdag 11 maart 2011

Hoe ik een atheïst werd

Op mijn zesde jaar moest ik elke dag van de week naar de kerk, voordat ik naar school ging. Het was een zeer vervelende bezigheid. Wat ons daar verteld werd, in die kerk, weet ik me niet meer te herinneren, maar een paar dingen weet ik nog wel. Eén. Pastoor Bangert was een oude neuzelaar, die mij vast niets meer kon vertellen. Dat wist ik op die leeftijd al wel. Twee. Die kerk heette de St. Corneliuskerk (het was in Limmen, N.H.). Waarom heette die kerk naar die Cornelius, wilde ik weten. Allerlei navraag (bij mijn ouders, bij mijn onderwijzeres) leverde niets op.
Dat dagelijks naar de kerk gaan, ’s ochtends, duurde geloof ik twee jaar. Niet langer. Toen was het over, godzijdank. Daarna moesten we alleen ’s zondags nog naar de kerk, voor weer een vervelende Mis.
Wat ik me altijd heb afgevraagd: waarom draagt de clerus zulke rare kleren? Waarom dat gestrooi met wierook? Waarom dat gedoe met die hosties? (Die overigens naar niets smaakten. Ze hadden er een abrikozensmaakje aan kunnen geven.) Waarom moest je in godsnaam knielen? En waarom waren die kerkbanken zo godverdommes oncomfortabel? Wat hadden die biechtstoelen met het geheel uit te staan, waarin je loog wat je misdaan had? Wat doen die misdienaars daar, en die acolieten? Waarom zaten nu de dames links en de heren rechts? Waarom zaten ze niet gewoon door elkaar?
Met andere woorden: mijn atheïsme  kreeg vorm op mijn zesde jaar. Ik heb nooit geloofd in den Here Jezus. Ik dank hiervoor mijn ouders, mijn zusters en broer, en mijn vrienden, die er ook niet in geloofden. Iedereen had er zát van, en ik spreek nu over 1960-1965.
Ik denk dan ook helemaal niet dat de revolutie is begonnen in Amsterdam, met de provo’s of de studentenrellen enzovoorts. De revolutie was al begonnen, eerder, in de dorpen (en ook in Amsterdam natuurlijk) met het weggooien van het christendom.
Later kreeg mijn atheïsme écht vorm toen ik de bijbel ging lezen en daarin de meest onwaarschijnlijke zaken tegenkwam, en toen ik bijvoorbeeld dingen kwam te lezen over biologie en astronomie, waarin ik ook de meest onwaarschijnlijke dingen tegenkwam, maar dat waren dingen die verkláárd werden. Dat zul je nooit zien bij de theologen. Bij de theologen worden de dingen niet verklaard, maar zoeken ze naar een verklaring per mirakel.
En mirakels komen niet voor.
Er is bijvoorbeeld een besnuffelde Nederlander die een ark van Noach heeft gebouwd, waarom weet ik ook niet. Ik zou die man willen vragen: hoeveel insectensoorten zoudt u in uw ark kunnen plaatsen? Er zijn zo’n vier miljoen insectensoorten bekend, meen ik. Het kunnen er ook veertig miljoen zijn. Maar laat ons zeggen: één miljoen insectensoorten. Er is dan weinig rekenwerk nodig om te stellen dat die Ark van Noach ontstéllend groot moet zijn geweest. Alleen voor die insecten. Neem er de vogels bij. Neem er de dinosauriërs bij. Neem er de, ach kom.
Het wordt alleen maar treuriger, dat geloof in de Heer. Alleen maar treuriger. Maar: wie erin wil geloven (niet in Thor, of Isis, of Baäl), hij gelove maar door. Het is niet voor niks dat alle christelijke partijen zo op hun flikker hebben gekregen en zullen blijven krijgen. Terecht.

donderdag 10 maart 2011

Alice

Alice is nu bijna negen maanden dood. Ik ga u niet vertellen wat een verschrikkelijk leuk mens het was, dat weet iedereen die met haar contact heeft gehad. Het vreemdste is, vind ik, hoe ik ruim vier jaar geleden in contact met haar kwam. Dat kwam door een stukje, op een vorig blog, dat ik schreef over een hakmoord in Roosendaal. Daar reageerde ze op, daar reageerde ik weer op en zo ging dat verder. Je zou bijna zeggen: dank u wel, hakbijlmoordenaar!
Een half jaar later kwam ze (ze was getrouwd, maar hoe het met haar huwelijk ging, heb ik haar nooit gevraagd. Ik ben geen huwelijksbreker) naar mij toe, in Egmond aan Zee. En ze kwam vaker. En vaker. Eerst kwam ze voor een dagje. Later kwam ze voor een week. Later kwam ze voor een maand. Ben je dan nooit naar haar toegeweest?, vraagt u. Nee, nooit. Dat had deels te maken met mijn heimwee, die maakt dat  ik na dertig kilometer buiten mijn woonplaats mijn hart voel rammelen (zoals tijdens onze tocht naar Amsterdam in november 2008, een geweldige opgave, vond ik, maar die wel goed afliep), en deels ook omdat ik wel wist dat het bij haar thuis niet helemaal pluis was.
Toen ze bij me kwam wonen, acht weken voor haar dood, hebben we nog een paar familieleden van me bezocht. Jaap, in Limmen, waar men bezig was met de geurige hyacinthen, en Marja in Alkmaar. Ik had nog wel meer zussen willen bezoeken met Alice, en Alice wou dat ook wel, maar het ging niet meer. Ze kon niet meer op haar benen staan. Ze was op haar einde.
Toen de laatste twee weken aanbraken, moesten de dingen georganiseerd worden: de huisarts, de oncologische thuiszorg enzovoorts. Vooral die thuiszorg was formidabel goed: je kon ze dag en nacht bellen en dan kwamen ze ook meteen. Ik weet nog dat Alice haar poep niet kon ophouden, dus het ziekenhuisbed (dat midden in de kamer stond) onderscheet, en dat ik zei: ‘Dat is niet erg, joh, dat ruimen we zo op.’ Ik de boel schoonmaken, even later bellen en drie minuten later stond er een verpleegster aan de deur. Want ik wist niet hoe ik dat bed weer schoon moest krijgen en hoe ik Alice weer in dat bed moest krijgen.
Alice was toen al helemaal hulpbehoevend. Ze at ook al weken niets meer, behalve een soepje (een paar lepels) en, een dag voordat ze stierf, een mergpijpje, want daar zat nog een abrikozensmaakje aan. De huisarts had me een paar gram hasj gegeven, zodat ik die klaar kon maken en zodat ze die kon opdrinken. Dat ging met een rietje, dat half was afgesneden, want meer kracht had Alice niet.
De laatste dag zei Alice me: ‘Ben, ik heb zo’n pijn!’ Ik belde mijn huisarts, die kwam en gaf haar een spuit in haar billen. Later op die dag kreeg ze nog een spuit. Later op die dag kreeg ze nog een zetpil ingebracht. En toen was ze dood.

Gesprek met Max Molovich

- Daar zitten we dan, Max.
- Ja, daar zitten we dan. Ik moet nog een stukje schrijven voor Nurks.
- Waarover?
- Dat ga ik je niet aan je neus hangen, beste Ben.
- Dat zou ik ook nooit doen.
- Over de kangoeroe gaat het.
- Huh?
- De kangoeroe als huisdier. De gedomesticeerde kangoeroe, kortom.
- Kun je daar een stukje over schrijven?
- Ik dacht het wel.
- De meeste schrijvers nemen een dagje vrij als ze een stukje hebben geschreven over lepra!
- Voor mij geen vrije dag. Discipline, daar gaat het om.
- Ik ben blij dat je het opnoemt, Max. Je moet altijd doorgaan en...
- Je moet altijd doorgaan, dat vind ik ook, en niet omkijken. Schrijven, dat doe je dag in dag uit.
- Daar ben ik het mee eens. Je schrijft een stukje, dat lees je nog eens door, en je vindt: dit is het beste stukje dat ik geschreven heb sinds ik volwassen werd. Dus publiceren!
- Ja. En dan blijkt dat niemand anders dat stukje waardeert. Dat is wel eens jammer.
- Ja! Neem die Amsterdamse humor. Eén reactie. Terwijl je op dat stukje toch wel wat reacties zou willen hebben gehad. Ik gooi mijn werkwoorden wel eens door elkaar, dus ik controleer het even. Zou. Willen. Dat was goed. Maar dat komt misschien ook omdat je een te voor de hand liggende grap met die rookworst maakte. Was dat echt zo? Ik bedoel, is dat echt zo gebeurd?
- Ja, ongeveer.
- Ik heb het nieuws over de Belgische bever die ze in de Drentse Aa hadden uitgezet, en die verongelukt is op de A28 nog eens nagetrokken. Je weet wel, die bever hadden ze uitgezet omdat ze dachten: dan gaat die bever neuken met een andere bever, en dan hebben we kleine bevertjes en dat gaat dan allemaal mooi en goed.
- Prachtige gedachte.
- Ja, maar nu blijkt dat ze daar al zestien bevers hebben uitgezet, ik neem aan van beide geslachten.
- Dat hoop ik ook, anders wordt het een homoseksuele gemeenschap.
- Ja, dan moeten ze Hongaarse of Poolse bevertjes adopteren. Nee, dat is niet het beste idee. Wie was er aan het woord?
- Jij.
- Oké. Max! Je Stijloefeningen zijn superbe, er zit geen zwakkeling tussen en er zitten een paar topstukken bij.
- Zorg ervoor dat jouw Dirkswoud ook goed blijft, jongen.
- Ja, ja, ja, ja, ja. Ik heb een vergissing gemaakt, in het begin van die reeks vertellingen, maar die heb ik alweer hersteld, zij het op een wat flauwe manier.
- Je bedoelt met die politieman?
- Ja.
- Daar moet je je niets van aantrekken, Ben. Doorgaan moet je. Discipline!

zaterdag 5 maart 2011

Decapitated

Er bestaat een band die Decapitated heet, en die geen slechte muziek maakt, naar mijn smaak. Maar die met bands die Exhumed of Aborted of Enthombed of Necrophobic heten (ze bestaan of bestonden allemaal), me begint zorgen te maken.
Waarom je band noemen naar een toestand? Het begint verdomd te lijken op een abstract schilderij uit de jaren negentig dat ‘Wazig’ of ‘Allergisch’ heette.
Zoek dus eens wat verder voordat u begint, vroeger hadden ze de ‘Rolling Stones’ bijvoorbeeld.

vrijdag 4 maart 2011

Galliano

Ik heb dat filmpje van Galliano gezien, en natuurlijk is het een schandaal dat zo’n man dronken wordt getoond. Net zo schandalig zou het zijn om een filmpje te maken van de hoererij van Geert Wilders. Ik weet natuurlijk helemaal niet of hij naar de hoeren gaat, maar ik geef het als voorbeeld.
Wat Galliano daar zegt, is natuurlijk ook schandalig. Zo ga je niet om met mensen. Maar hij was dronken, dus daar zullen politie en rechter in Frankrijk misschien rekening mee houden. Hij is ontslagen bij Dior, waar hij werkte.
Frits Wester had nog nooit van Galliano gehoord, blijkens Frits’ optreden bij Pauw & Witteman. Ik had ook nog nooit van de man gehoord. Als ik zou moeten hebben geraden, zou ik wel aan de modewereld denken, ik zou niet aan de kunstwereld hebben gedacht.
‘Weer zo’n hork,’ zal Hanneke Groenteman wel denken. Maar ten eerste: is het zo erg om niet direct te weten wie John Galliano is? Ik wed dat Frits ook niet weet wie William Byrd was. Dat lijkt me helemaal niet erg.
En ten tweede: dat combineren van mode en kunst zit me dwars. Dat zijn twee dingen die volgens mij haaks op elkaar staan: als je elk half jaar komt met iets nieuws – daarbij eigenlijk zeggend: draag mijn vorige creaties niet meer, want dan bent u hopeloos ouderwets, of u bent hopeloos op de centen –, dan ben je geen kunstenaar. Een kunstwerk blijft namelijk, het maakt niet uit wanneer het gemaakt is.

woensdag 2 maart 2011

Tekst!

Heren! Voordat u een band begint, moet u natuurlijk met elkaar beslissen: wat voor muziek gaan wij maken?  En ik voel wel aan: het wordt geen jazzcombo.
Het moet harder. Dus u begint een heavy metalband, of een death coreband of een grind coreband, hoe u het ook wilt noemen. Prima.  Zo hard mogelijk en tegelijk zo snel mogelijk. Heerlijk, ik ben het met u eens.
Maar zoudt u voor de zangpartijen wellicht niet iemand kunnen inhuren die verstaanbare teksten kan voortbrengen?

dinsdag 1 maart 2011

Iraniër, 1978

Ik herinner me een Iraniër uit 1978, die ik in Alkmaar in de kroeg tegenkwam en met wie ik Engels of Frans of Duits kon spreken, dus dat werd van mijn kant het Engels, die ik vroeg: hoe staat het nu met die sjah van jullie? Slecht, zei hij. Die lul is binnen een jaar vertrokken.
Hij was gevlucht uit zijn land, een paar jaar tevoren. En als er een revolutie komt, vroeg ik. Dan ga ik meteen terug, zei hij. Of hij dat gedaan heeft, weet ik niet. Ik hoop het niet. Hij studeerde aan de UvA. Rechten, internationale rechten, zoiets.
Ik weet zijn naam niet meer. Ik heb wel steeds het nieuws uit Iran gevolgd, en hoopte steeds maar dat ik hem niet zou tegenkomen in de massa’s. Ik hoop maar dat hij en zijn familie allereerst aan de wraak van de sjah en vervolgens aan de wraak van de islamitische heersers zullen zijn ontkomen.
Het aardige was: we speelden op zijn verzoek een partijtje schaak in dat café. Ik kreeg wit en ik speelde 1. d4. Zijn grijns was, hoe zullen we het noemen, veelbelovend. Hij speelde de Tsjechische variant van de Benoni Verdediging: 1. d4, Pf6 2. c4, c5 3. d5, e5. Een stokoude, zeer solide en ook zeer statische opening, waarin het er vooral om gaat de zwarte loper van zwart in toom te houden.
We speelden remise en ik vroeg hem na de partij: waarom speel je nu die opening? Toen zei hij: ik wou eens iets anders proberen dan het Koningsindisch of de Nimzovitsj. Maar ik had zeker een Siciliaan gespeeld als je met 1. e4 was begonnen!
Wat speel je met wit, vroeg ik. ‘Oh, various systems,’ zei hij. Ik gaf hem nog een biertje.