vrijdag 26 november 2010

Embryo Pers Bureau

Kees van Klaveren heeft het EPB opgericht, met deze bedoeling: ‘Om de mensen, reeds vóórdat ze gebeuren, te waarschuwen voor de grote gevaren van de maatschappij. U moet niet denken aan de diverse kinderpersbureaux – het geweldige optreden van het orkest rond minuut 2:20 is opmerkelijk – of aan de kleuter- of peuterpersbureaux. waar we ook mee om de oren geslagen worden. Nee. Het nieuws voorvoelen, dat is onze taak.’
Noemt u eens een voorbeeld, meneer Van Klaveren.
‘Een voorbeeld zou kunnen zijn: de totale verrotting van rechts in de politiek.’
Hoe bedoelt u dat?
‘Dat brengen wij als nieuwsfeit op de EPB. Je ziet er nu al duidelijk de contouren van. Het CDA is gehalveerd, nietwaar. Die stemmen zijn gegaan naar een lefgozertje van rechts. Hoe lang kan dat duren? Met al die halve criminelen? Wij van het EPB denken: een half jaar. Maximaal. Dan komen er weer nieuwe verkiezingen, en dan wordt de status quo hersteld, en dan krijgen we een VVD-PvdA regering.’
Interessante prognose! Wat verder nog?
‘Wat voor de vrucht interessant is, is te horen: hoe veilig is de aarde? EN DAT WETEN WIJ NOG NIET. Daar doen wij talloze onderzoeken naar, geloof me. Daar doen we breed onderzoek naar, van het EPB. Zeker is in elk geval dat je niet geboren wilt worden in de Gobi woestijn.’
Waarom niet?
‘Daar sterven zelfs de kamelen, dus dat wil je niet hebben.’
Nee...
‘Dus je kunt beter ter wereld komen in dit deel van de wereld, thuis of in een ziekenhuis (hoewel daar veel meer mensen sterven). Dus ik doe een oproep aan alle embryo’s: kondig je komst tijdig aan! Wacht niet met de weeën, spring er direct uit, zou ik willen zeggen. SPRING ERUIT, en je krijgt gelijk een naam, enzovoorts. Het is een kwestie van FLOEP, en daar ben je: je was een embryo, maar nu ben je een kind.’
Volgens het EPB.
‘Ja. Daarna geven we het kind over aan de nieuwsgaring van de verschillende Peuter Pers Bureaux. Die wel eens wat links laten liggen, maar goed.’

Panda’s

Ik had een paar maanden geleden een stukje over tijgers. Daar hebben al meer dan 10.000 mensen naar gekeken. Ik uit hier mijn dankbaarheid. Dank u. Het was een slecht stukje, maar dat weet je pas later.
Het had wel wat uitgebreider kunnen zijn, vind ik nu. Ik vind die hele ophef over bloggers die hun toevlucht zouden zoeken in Twitter dan ook onzin. Op Twitter maken ze reclame voor hun blogs. Ik maak reclame voor mijn blogs op Facebook, en als u zich wilt abonneren, dan kan dat: u RSS’t zich gewoon op mijn blogs en oké.
Panda’s.
Met de Brinkmannetjes gaat het niet zo goed. Ze hebben allebei vreemde voornamen: Elco en Hero. Daar kunnen ze natuurlijk zelf niets aan doen, dat is een kwestie van hmm ouderschapsparticipatie. Hero, dat kleine boefje van de PVV, blijkt dit jaar al acht verkeersovertredingen te hebben begaan, zoals hij ruiterlijk erkende, en in 2001 bleek hij (toen was hij nog van de Hermandad) enzovoorts. Hij doet nu justitie, dus: succes, Hero!
Elco. Nog zo’n dommerd. Heeft u hem ooit een auto zien besturen? Of een trein zien instappen? Als u daar een foto van heeft, graag! Dan publiceer ik hem, met uitvoerige excuses, dat spreekt vanzelf.
Over de panda’s een volgende keer, misschien.

donderdag 25 november 2010

De Sint

In tegenstelling tot wat sommigen beweerd hebben, heb ik nog nooit, nimmer, seksueel contact gehad, noch gezocht, met een van mijn Pieten. Zeker in deze moderne maatschappij moet men geen seksueel contact zoeken met zijn ondergeschikten, dat weet meneer Lucassen ook wel. Kortom: heb ik geneukt met één van mijn Pieten? Het antwoord is: neen. Heb ik hem over de haren gewreven: ja. Niet met de blote hand – dat zou ook onverantwoord zijn geweest, als bisschop – maar ik heb hem (ter aanmoediging) even over het hoofd gestreken. Ik zou wel eens willen weten waar die beschuldigingen vandaan komen, want van enig seksueel contact tussen enige Piet en mij is nooit sprake geweest, op geen enkel schip, laat staan op de Spanje.
Als daar ook maar iets van waar was, zou ik beginnen te denken: ‘Houston, we have a problem!’ Maar er is natuurlijk niets van waar.
Wat wel waar kan zijn – hoewel ik slechts anecdotische bewijzen ervoor kan leveren – dat zijn de diverse problemen tussen de Pieten onderling. Ze zitten ook zo lang op elkaar, het is zo’n moeilijke reis door de Golf van Biskaje. Dan gaan er dingen mis. Ze moeten wuiven naar iedereen, en altijd een vrolijk smoel trekken, nietwaar. Dan gaat het in het vooronder wel eens tekeer.
Het schijnt – maar u hoort wel dat ik mijn twijfel hierover uitspreek, wat ook normaal is voor een bisschop die spreekt over zijn directe volgelingen – het schijnt dat het percentage homiopieten onder mijn Pieten nogal hoog is. Ja, ze zitten aan elkaar. Maar dat is ook bijna onvermijdbaar op zo een krappe boot als de Spanje.
U moet weten hoe ik mijn Pieten selecteer, te Madrid. Allereerst zeg ik: lach eens, Piet. Dan lacht hij zijn witte tanden bloot. Dan geef ik hem wat pepernoten, en ik zeg: strooi ze eens rond! Hoe gracieuzer, hoe beter. En tenslotte zeg ik: trek je Pietenbroek eens uit, want dan kan ik zien of je wel een echte Piet bent. Hoe je geschapen bent, nietwaar. Want aan een Piet met een pietje in zijn broek, daar hebben we ook niets aan. Zeg nu zelf.
En dan gaan we op reis naar Nederland, de kinderen wachten op ons. Elk jaar weer. Ondanks de problemen met diverse Pieten. We hebben vorig jaar bijvoorbeeld het probleem gehad met Motor Piet, die tégen het verkeer in reed op de snelweg Amersfoort-Utrecht, en die helaas is overleden. Ook waren er diverse incidenten, langs de weg, van Pieten die er innig knuffelend (en soms zelfs meer dan knuffelend) bij lagen, hun Pietenbroeken op hun knieën.
Ik keur dat allemaal niet goed, natuurlijk. Maar om daar nu het Sinterklaasfeest mee te besmeuren, dat gaat me veel te ver. Sinterklaas, Sinterklaas / Die is al der Pieten baas! / Sinterklaas, Sinterklaas / Na de Kerst komt steeds de Paas! En zo moet u het ook zien, heren verslaggevers. Geen commentaar verder.

woensdag 24 november 2010

Ik ben dus op zoek gegaan

... En zo ging ik naar de Achterdam in Alkmaar. Ik vroeg verschillende vrouwtjes daar: noem mij iemand van 70 jaar of ouder die nog bij jullie komt, en die graag bij jullie komt. Dat leverde enkele gefronste wenkbrauwen op. ‘Kees den Ouden?’ zei Marga. ‘Die is bijna 65, maar die heeft wel wat voortstuwing nodig.’
‘Nee!’ zei de hoogblonde Merit, ‘Jan de Waal! Die is 74 en die krijgt hem nog best omhoog, hoor!’
En wat voor soort conversatie hadden jullie dan?
‘Tja, gewoon. Doe je broek omlaag, niet? Schiet een beetje op! Dat was het wel. Voor vijftig pietermannen kun je niet teveel conversatie hebben, tenslotte. Dan kwam hij wel, en vooruit!’
Het adres van Jan de Waal was gemakkelijk te achterhalen.
- Wij zoeken een premier, meneer De Waal.
- Dat kan ik me voorstellen! Dat Haagse zootje dat er nu zit, is niks waard.
- Wij dachten aan u, meneer De Waal.
- Aha!
- Wij dachten aan een vitale zeventiger die de mensen betoveren kan.
- Ik?
- Ja, u.
- Waarmee kan ik dan...?
- Met uw gestel, meneer De Waal. Zeventig ruim, maar nog steeds een doppie maken.
- O ja, een doppie, eens per week, daar maak ik tijd voor.
- En dat willen wij introduceren, ziet u, in de Nederlandse politiek.
- Oja.
- Jawel, meneer De Waal. U heeft nog een mooie kop met haar, maar het grijze schilderen we wit! En uw tanden maken we recht. En ook uw gezicht, daar zorgen we voor, uw ogen, dat die niet teveel gaan zakken.
- Oja. Dat ik geen kop krijg zoals die jongens van de Rolling Stones.
- Precies! Noem nu eens iets van uw politieke opvattingen.
- Ik vind over het algemeen die buitenlanders, die vind ik... te donker.
- En de homoseksuelen, meneer De Waal?
- Die jongens moeten natuurlijk niet gaan klagen, vind ik. Ze hebben hier de vrijheid. Dus.
- U bent aangenomen, meneer De Waal, voor de provinciale verkiezingen van maart!

maandag 22 november 2010

Een einde aan het geschreeuw

Ik begin dit te schrijven op maandagavond 22 november 2010, te 20:36 uur. Vanavond is er nog wat cultuurgeschreeuw op de Nederlandse tv, meen ik. Ik kijk er niet naar, want ik heb andere dingen te doen, maar natuurlijk is Freek de Jonge van de partij, en ook Ruth Jacott en het Metropole Orkest zullen niet ontbreken, om blijk te geven van de rijkdom van onze beschaving.
Afgelopen zaterdagmiddag was er een bijeenkomst op het Amsterdamse Leidseplein, waar als spreker ook een fris gezicht zoals Frits Bolkesteijn was uitgenodigd. ‘Er moet niet minder geld naar kunst en cultuur,’ zei hij (donderend applaus), ‘er moet zelfs méér geld naar kunst en cultuur (idem), en dat wil ik financieren met geld uit ontwikkelingshulp!’ (Algemeen boegeroep en gefluit.) Want dat moet je daar natuurlijk niet uit financieren, o nee, dat moet je bijvoorbeeld uit de afschaffing van de aankoop van de JSF financieren of uit het niet aanleggen van deze of gene weg.
Na dat algemene boegeroep en gefluit wist ik zeker: ik hoor niet bij de culturele elite. Ik mag dan misschien wel houden van Nabokov, Perec, T.C. Boyle, Tsjechov, Toergenjev, Gerrit Krol, Dufay, Ockeghem, Tallis, Agricola, Tomkins en Byrd, maar ik hoor niet bij de rusteloze protesteerders. (Ik ben het ongeveer ook wel eens met wat Wouter van den Berg schreef over dat schreeuwen.)
Het eerste wat dit rare kabinetje besloot was: geen verder geld meer steken in een Nationaal Historisch Museum. U weet nog wel: dat zou in Arnhem komen. Een paar dagen later had de directie van dat museum een deal gesloten met de Zuiderkerk te Amsterdam. En zo moet het, kunst- en cultuurliefhebbers.
En lukt het niet via de officiële paden? Dan  gaat u ondergronds. Niet zeiken, maar doen. Zoals ze in Rotterdam zeggen: geen woorden, maar daden.

zaterdag 20 november 2010

Francis Lathom

Ik ben de laatste tijd wat depressief geweest en ik heb er anafranil tegen geslikt en dat slik ik er natuurlijk nog steeds tegen (ik sta ook pas tegen tweeën op, ’s middags, dus dan weet u het wel: je dag is al verpest voordat je eraan begonnen bent).
Maar ik zie eindelijk tekenen van herstel. Ik herinner me weer een melodie die van William Byrd was, en die ik al vijftien jaar lang probeer te vinden. Ik hoop ooit nog eens dat werk te ontdekken.
Maar vooral: een jaar of twintig geleden las ik in de notities van Kingsley Amis iets over een documentair werkje van Francis Lotham (1777-1832, hij is bij sommigen bekend om zijn Gothic verhaal The water spectre).
Ik heb er eigenlijk nooit naar gezocht, en dat ga ik nu ook niet doen. Ik ga niet allerlei sites aflopen enzovoorts. Het moet me in de schoot vallen, zogezegd.
Ik vraag me af of meer mensen zulke wensen hebben. Niet: m’n handen nog eens kunnen wassen in  diamanten, want dat is totaal irrationeel. Maar wensen zoals ik heb: een muziekstuk of een boek nog willen lezen, voordat je sterft. Een redelijke wens, die waarschijnlijk onhaalbaar zal blijken te zijn, maar die toch misschien... Het moet ook een wens zijn, waarvoor je niets doet. Het moet je dus, zoals ik al zei, in de schoot geworpen worden.

vrijdag 19 november 2010

Hoe het was

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Wat was nou het begin?
- Van onze relatie? Ik denk die vierstemmige mis van William Byrd.
- O ja! Wat een heerlijke muziek!
- Ik heb hem ook nog opgezet op je laatste avond, weet je nog?
- Dat weet ik niet meer, toen was ik al te ver heen, denk ik.
- Ja, misschien wel. Ik zette ook dat ontzettend droevige stuk van Tomkins op. Een mooie uitvoering, maar mijn zus Marja zei toen: zet het maar af.
- Ja, daar had ze wel gelijk in: doodgaan moet je toch vooral zelf doen. Zonder muziek van anderen.
- We hebben wel ontzettend plezier met elkaar gehad, niet?
- Ja. Mijn laatste paar jaren waren, afgezien van die borstkanker en die slokdarmkanker, de plezierigste van mijn leven. Vanaf de eerste keer, dat je me zei: ‘Misschien wordt het tijd dat dat oerwoud eens wordt geschoren?’ En toen zei ik: ‘Scheer maar.’ En toen geleidde je me terug naar je slaapkamer, met zo’n beweging van ‘wacht maar, lief’. Je ging naar je woonkamer, je haalde je scheerapparaat erbij en je zei: ‘Welnu!’
- O, ik dacht dat ik zei: ‘Een Braziliaans streepje, mevrouw?’
- Welnee, joh. Dat heb je er vast achteraf bij verzonnen!
- Verdomd? Maar wat ons heeft samengebracht, vier jaar eerder, dat was de liefde voor de muziek.
- Ja. Tallis, Dufay, Byrd.
- Maar daarvoor waren het Bach, Zelenka enzovoorts.
- Ja, dat je me Glenn Gould hebt laten horen, was ook fantastisch. Fantastisch! Er zijn geen uitvoeringen van bijvoorbeeld die vierstemmige mis van Byrd voor piano, geloof ik?
- Nee, die zijn er niet.
- Godverdomme. Dat zou zo mooi zijn geweest om die in te studeren.
- Je speelde twee weken voor je overlijden nog op je gamba viool, weet je nog? Toen ging je zitten, je stemde het ding nog een minuut of vijf, en je zei: ‘Nu komt er een middeleeuws stukje!’
- Ja, maar ik had er ook geen tien jaar meer op gespeeld, dus dat stemmen duurde even.
- En toen speelde je een stukje van die Franse troubadour, hoe heet ie, zo treurig. Zo mooi.
- Ja, je vroeg nog, bijna in tranen, of de mineurakkoorden alsjeblieft in majeur konden worden  overgezet.
- Ja, en je zei: ‘Dat is helaas muziekvervalsing.’
- En later ben ik doodgegaan, lieverd. Dit soort herinneringen moet je bewaren.

donderdag 18 november 2010

Taalgebruik

Ik werd laatst uitgemaakt voor ‘ouwe commie’. Dat betekent, kinderen: oude communist. U weet wel, liefhebber van Stalin of Breznjev. Wie dat waren, kunt u opzoeken.
Los van het feit of de aantijging waar was (en natuurlijk klopt er geen iota van), blijft de vraag: kan men zomaar iemand van zoiets beschuldigen?
Als dat namelijk kan, volgens bijvoorbeeld de wet van de vrije meningsuiting, dan zou ik degene die mij zo aanvalt kunnen beschuldigen van, bijvoorbeeld, het bijl-incident met dodelijke afloop te Warkum. Ik weet niet waar Warkum ligt, en of er ooit iemand met een bijl heeft lopen zwaaien, laat staan met dodelijke afloop, maar u begrijpt me nu wel.
Er zijn grenzen aan de vrije meningsuiting. Grenzen van beschaving.

woensdag 17 november 2010

Het verdriet van Nederland

- Daar zitten we dan.
- Daar zitten we inderdaad. Waarom zitten we hier?
- Nou, kijk. Ik wil niet het risico lopen om met een bijl of een emmer water of een spikeschoen lastig gevallen te worden. Ik wil ook niet dat er iemand door mijn brievenbus staat te pissen. Daarom zitten we hier, op deze anonieme plaats.
- Dat begrijp ik. En waarover wou je het hebben?
- Ik wou het hebben over een nieuwe politieke partij, Net Rechts. Want zoals het nu is, gaat het helemaal de verkeerde kant op.
- Je bedoelt, met die proeftuin van Geertje.
- Ja. Die verzamelt een stelletje criminelen en halve criminelen in zijn fractie. Hollandse kutjochies, zal ik ze maar noemen. Nou ja, Geert krijgt het nog wel op zijn bord, bij de volgende verkiezingen in maart. Wat hij had moeten doen, was natuurlijk: al die acht klootzakjes uit de fractie smijten, dan berouw tonen en opnieuw beginnen. Maar dat doet hij niet.
- Het schijnt belangrijk te zijn om één front, één falange, te blijven vormen.
- Ja. Maar laat het maar aan Geert over: dat PVV-zootje ongeregeld implodeert vanzelf wel. Daar hoeven ze geen kamerdebatten aan te wijden. Zo’n Hero Brinkman bijvoorbeeld, dat lijkt me een gaaf voorbeeld van een man die overal ruzie gaat zitten zoeken. Geef hem een borrel en hij heeft ruzie met Lucassen, met Sharpe, met Kraus of hoe heet die man ook.
- Die man met dat vieze haar.
- Ja. Met z’n dierenpolitie. Bah, wat een afzichtelijke vent.
- En wat wou je nu doen met dat Nette Rechts?
- Eerst en vóór alles: een betrouwbare partij-organisatie opzetten. Jij kent de mensen in de wereld van de bouw en de wegenbouw. Dat zijn nette mensen, over het algemeen, die daar tijd in kunnen steken. Zoek in die kringen ook eens naar een fatsoenlijke man die onze lijsttrekker zou kunnen worden. Stuur hem naar mij toe, dan praat ik met hem. Zeg maar, het type Elco Brinkman. Het type dat wel verzoenende taal kan uitkramen, maar die pal staat voor...
- Ik weet wat voor type je bedoelt.
- Mooi. Het moet een type zijn dat de VVD, het CDA en de PVV opvreet, eenvoudig door zijn netheid.
- Ik zal eens rondkijken.
- Hoor jij wat?
- Nee.
- Ik dacht dat ik iets hoorde. Dáár! Ze zitten aan de deur te rammelen! Kijk eens door het raampje!
- Goed. Ik zie wat volk dat staat te schreeuwen, even horen. Ze schreeuwen: ‘Geert bezeerd!’ Ze hebben rieken en harken bij zich, en ze lijken vrij kwaad.
- Zeg ze maar: ‘Hoepel op! Jullie maakt onze kinderen nog wakker!’
- Oké. HoepSNOK! KindeKABAUW! WakDOING!
(U ziet wel: de oprichting van Net Rechts is niet geheel zonder problemen verlopen. Maar wij staan nog steeds recht overeind. ’k Heb u lief, mijn Nederland, ’k heb u lief, mijn Nederland!)

Het regeringsstandpunt

Het kriebelt, natuurlijk. Wat denkt u? Natuurlijk kriebelt het. Ik was vanochtend nog op de straat, en iemand vroeg mij: kriebelt het niet bij je? Ik vroeg: wát moet er bij mij kriebelen?
Als MINISTER-PRESIDENT, schreeuwden sommige mensen. En daarop zei ik: ik ben úw minister-president, lieve mensen! En zo is het ook, natuurlijk, ha ha ha.
Ik heb me nog teruggetrokken in het Torentje, en jawel, daar heb ik mij, vanwege de eenzaamheid, eenmaal afgetrokken, misschien tweemaal, daar doe ik geen uitspraken over. Maar laat het ons maar houden op die ene keer. Jawel!
Ha ha ha!
Om op het debat van gisteravond terug te komen: ze vroegen steeds of het niet kriebelde, en ik kon ze voortdurend voorhouden: nee, het kriebelt geensweegs. Nee  hoor! Of je nu gesteund wordt door 76 betrouwbare parlementariërs of door een paar notoire criminelen – als het regeringsbeleid maar door kan gaan. Ha ha ha!

dinsdag 16 november 2010

Stefana Quinzani (2 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans. Het is alweer een tijd geleden.
- Ja, ik ben de afgelopen weken bezig geweest aan twee verhalen. Eentje is er af, Handleiding heet dat.
- Dat heb ik gelezen.
- Ik zal maar niet vragen wat je ervan vindt.
- Nee.
- Maar ik ben voornamelijk bezig geweest, iets te vinden waardoor mijn zin om verder te leven toe zou nemen. Ik heb geen zin meer om verder te gaan zonder jou.
- Dat zal toch moeten, jongen. Je moet volhouden. Het is een tijdelijke inzinking, daar moet je gewoon overheen groeien.
- Als jij zegt dat het moet, dan moet het. Ik dacht, ik ga langere verhalen maken, langer dan die Dirkswoud-dingetjes. Dat heb ik vroeger ook wel gedaan, als ik eens in de put zat.
- Je bedoelt: afwijken van je normale patroon?
- Ja. Vroeger schreef ik vier vijf brieven per dag van elk een paar pagina’s A4. Als ik me slecht voelde, ging ik per dag één of twee lange brieven schrijven.
- Ik hoop wel dat die lange brieven toch leesbaar waren.
- Uiteraard waren ze dat, wat denk je wel?
- Oeps, sorry!
- Uw verontschuldigingen worden graag geaccepteerd. Ik  had gisteren een stukje geschreven over de PVV en Lucassen in Nurks, en daar stond iets in over ‘het rauwe NSDAP-karakter’ van Lucassen. Komt er een reactie op van ene Evert. Die man zegt: SDAP en NSDAP waren allebei socialistische partijen, ouwe commie. Ik heb maar teruggeschreven dat hij zijn geschiedenisboeken eens tevoorschijn moest halen.
- Ja, wat een lulpraat van die Evert! Wat voor heiligen heb je vandaag?
- Ik heb er maar één, de laatste wier feestdag valt op 2 januari: Stefana Quinzani. De eerste heilige die we tegenkomen, die de stigmata ‘ontving’, zoals de gelovigen het noemen. Er zullen nog meer van zulke heiligen komen.

zaterdag 13 november 2010

Handleiding

1. Zitvlees ontwikkelen
Het is van belang dat u zitvlees heeft. Daarzonder kan men het vergeten, ooit een goed verhaal te schrijven. Ontwikkel dus uw zitvlees, zorg dat u maanden achtereen rustig kunt blijven zitten. Ikzelf was een ADHD-achtig kind. Als mijn vriendjes voor het huis stonden en riepen: ‘Mevrouw, kan Ben buiten komen spelen?’, dan zei mijn moeder terug: ‘Ben is al aan het spelen ergens, buiten.’ Er volgde een zoektocht die bijvoorbeeld eindigde aan het Stet, de vaart die mijn geboortedorp doorkliefde. Daar zagen de jongens mij zitten tussen de rietpluimen aan de oever, bezig met een aardappelmesje en met wat een kikker was geweest. ‘Hij is weer aan het ontleden,’ zei een der jongens. ‘Ja!’ riep ik uit. ‘Kijk. Het is zeer interessant dat de kikker van zijn poten wordt ontdaan. Dat is dus mijn eerste taak: vier maal de poten er afsnijden. Want daar zit de grootste kracht van de kikker. Hij kan wegspringen, als je zijn poten er aan laat.’ ‘Heeft die kikker dan geen pijn?’ vroeg een van de jongens. ‘Nee hoor, kikkers hebben geen pijn. Nooit. Dat staat in alle boeken. Zelfs als ze door een reiger gepakt worden, gaan ze pijnloos dood. In die reiger. Dat staat allemaal in wetenschappelijke boeken.’ Ik ging nog even verder met de kikker: ik sneed zijn borstkas in tweeën, ik haalde zijn darmen uit zijn lichaam en tenslotte sneed ik hem de nek door. ‘Ziezo!’ zei ik, terwijl ik mijn handen en het mesje schoon waste in het Stetwater. ‘Wat zullen we nu eens gaan doen? Voetballen bij de bollenschuur van Valkering? Of zullen we naar het veldje achter de bank gaan?’ ‘Dat zit vol distels,’ zeiden de jongens. ‘Ja, maar daar word je hard van, hard als een Feijenoorder. Ik ben wel de eerste keep.’ Met een stukje hout veegde ik de resten van de kikker in het Stet, plechtig zeggende: ‘Als het onderzoek ten einde is, krijgen de baarzen een maaltje. Amen.’
‘De baars is ook een pijnloos dier,’ doceerde ik, terwijl we naar de Raiffeisenbank liepen, ‘dus die kan ik ook wel eens gaan vangen. Als je een baars gevangen hebt, moet je hem goed vasthouden, want een baars trilt. Dat is omdat hij niet tegen de lucht kan. Zo kunnen wij niet tegen het water, behalve als je goed kunt zwemmen. Als die baars eenmaal stil is, dus niet meer beweegt, snijd je zijn vinnen en zijn staart eraf. Vervolgens weet ik het niet precies, want een baars is natuurlijk geen landdier.’ 
Waterdier of landdier, zitvlees is onontbeerlijk voor het schrijven van een verhaal. Zonder zitvlees schrijft een mens niet.


2. Ellebogen omzwachtelen
Men moet weten dat de ellebogen het zwakste deel van het menselijk gestel zijn. Daar kan men niet op trainen, zoals bij het zitvlees, dus die moet men ontzien. Zo gauw er roofjes op komen: omzwachtel de elleboog, of doe er Hansaplast Aqua Protect pleisters op (dat doe ikzelf, zodra ik aan het schrijven begin, ik doe er gewoon die pleisters op, kruiselings. En dan twéémaal). Dubbelop dus, want ik weet dat mijn ellebogen niks waard zijn. Toen ik veertien jaar was, in 1967, was The Cream een beroemde band. De Rolling Stones waren dat ook, met Paint it black, maar daar hield ik niet van. Paint it red zou beter zijn geweest, en daar heb ik ze nog een brief over geschreven, maar daar hebben de heren Jagger en Richards nooit op geantwoord. Ze waren teveel bezig met de verdovende drugs, vermoed ik. Verzakte gezichten, allebei, tegenwoordig. Maar in die tijd telde het als je iets wist van bijvoorbeeld Eric Clapton. Ik wist, zeg maar, dat Eric Clapton óók aan de heroïne zat, toen. Ik heb nog wel geprobeerd aan heroïne te komen, maar daarvoor moest je naar Amsterdam, dus dat is niet gelukt. Onopgeloste brandstichtingen, dat was meer mijn terrein. Toen ik acht was, stal ik een doosje Molens lucifers uit de keuken van mijn moeder (de molen De Kat van Uitgeest stond op dat doosje, die molen is in het begin van de jaren zeventig nog afgefikt, maar daar had ik niets mee te maken). Vlakbij De Kat vond ik nog een luchtafweergranaat uit de Tweede Wereldoorlog, die ik heb begraven – waar?, ja, dat zouden ze wel eens willen weten! Ik zeg er niets meer over, want dat is de macht die ik nog heb.
Het begon eenvoudig met een vuurtje stoken achter de bank. Paar kranten, aangestoken, en hupsakee. Wat doe je, als tienjarige, nietwaar? Later werd het interessanter, want ik maakte dingen die ik bomb blasters noemde, en die ik nog verfijnde zodat ze door een brievenbus naar binnen gegooid konden worden. Daar is helaas, helaas, de familie Admiraal, van Elektriciteitsbedrijf Admiraal, het slachtoffer van geworden. En de familie Mol, bij een volgende ‘aanslag’. Zo werd het in de kranten toen genoemd. De familie Mol bewoonde een boerderij, aan de rand van mijn geboortedorp, en het gaf een feestelijke fik. Belangrijk is wel: vertoon je pas tegelijk met het aanstormende publiek, geen seconde eerder! Onderhoud je met het publiek door te vragen: ‘Wat is daar aan de hand?’ ‘Die boerderij staat in de fik!’ ‘Tjeezus!’ Men moet niet alleen tijdens de daad, maar ook erna behoedzaam zijn. Ellebogen omzwachtelen, zeg ik, ook als u nog geen roofjes heeft. Weest voorzichtig, want het gaat om uw eigen lichaamsdelen.


3. De meisjes
Cees Aarts (veroordeeld tot 24 jaar wegens een dubbele moord, die hij helemaal niet heeft gepleegd, hij was slechts toeschouwer, vandaar dat zijn DNA overal aanwezig was) zei me eens: ‘In onze branche kunnen wij de meisjes missen als kiespijn.’ ‘Waarom?’ vroeg ik hem. ‘Ach, ze lopen alleen maar in de weg.’ Ik zat in een wat andere branche dan Cees (straks meer over wat er zoal in mijn branche te doen was), en ik trouwde toen ik negentien was met Linda Vermeer uit een naburige gemeente. De Vermeertjes waren goed, trouw en goedgelovig en dat was Linda ook. Het werd een gelukkig huwelijk. We zijn nog steeds getrouwd, ze komt hier één keer per maand op bezoek. Mij liep ze nooit in de weg. We gingen wonen in Alkmaar, in een zijstraatje van de Achterdam, waar ik ook gelijk werk vond. Officieel werkte ik in een kroeg, maar iedereen wist wel beter: ik ging de meisjes af, die op de Achterdam werkten. Ik was zo’n nette jongeman, nietwaar, zo iemand hadden ze net nodig. Maar ik ging ook naar het Schermereiland, aan de oostkant van Alkmaar, of naar de binnenstad, als daar eens een grietje ging werken. Daar stopte ze dan wel mee. ‘Als je er niet onmiddellijk mee stopt,’ zei ik, ‘dan kom ik morgen terug om je gezicht aan flarden te schieten.’ Ja, het waren harde tijden, de jaren zeventig. Ik heb ook twee van die dames nogal toegetakeld, ja. Die wilden niet luisteren, eigen schuld. Ik had ze gewaarschuwd: vertrek nou minstens 10 kilometer en ga daar voor hoer lopen, maar niet in Alkmaar. Alkmaar is van ons.
Voor de schrijversbusiness is het geen bezwaar, de meisjes. Ik heb zelf tenminste nooit enig nadeel ondervonden van een affaire. Je houdt die grappenmakerij natuurlijk wel onder ons. Maar in de latere jaren, ja, groeide je groter. Je had je eigen hoertjes enzovoorts, en die probeerde je natuurlijk te postuleren. Er kwam hier en daar wat van die graaicultuur voorbij, met heroïne en zo. Dat pikte je dan ook mee. Dat gaf wat geweld en wat gedoe met schietincidenten en zo. Maar waar het Openbaar Ministerie me toen op heeft gepakt, dat is toch wel het raarste dat ik ooit gehoord heb. Luister! Zij! Beschuldigen! Mij!!! Van het aanranden van diverse dames! Dat kan nog. Maar achtereenvolgens zou ik die dames hebben vermoord! Laten we toch, het moet niet, dat is toch grenzeloos, en daar krijg je nog twintig jaar cel voor, plus tbs!!!
Enfin. Ik zit nu bij Venray, in De Oude Wissel, dat is een tbs-kliniek. Daar zit ik al een jaar of tien. Eén keer per maand komt Linda langs, met een bloemetje (en voor een lekker doppie). Het huwelijksverkeer, zoals ze dat noemen. Die andere zes wijven, weg ermee, zeg ik. Een strik erom. Hoewel. Die Ellen Katoesja, of hoe ze ook heette, dat was wel een heet wijf! Maar voor de schrijverij is het verwoestend, zulke gedachten.

maandag 1 november 2010

Adelhard van Corbie (2 januari)

- Dag Duifje.
- Dag Bennemans, waar zit je nu aan te denken?
- Aan een paar dingen. Aan mijn interview met CvdP. Zij vindt allerlei dingen bijvoorbeeld fascinerend, bijvoorbeeld hoe de mensen lopen, praten, voorbijgaan etc. Dat vind ik doodgewoon, hoogstens is het evolutionair fascinerend. Dus ik denk dat ik haar gewoon moet laten zeggen wat ze zeggen wil, en later leg ik haar dan allerlei mooie zinnen en zinsdelen in de mond. Want de mensen moeten zo’n interview natuurlijk uitlezen. Dat is de minste eis.
- En waar zit je  nog meer aan te denken?
- Aan de dooien. Ze gaan als ratten, de gebroeders Van het Reve zijn al dood, W.F. Hermans, Jan Wolkers, Rudy Kousbroek, en nu ook Harry Mulisch. Over van die generatie zijn nog Hella Haasse, Hugo Brandt Corstius en Gerrit Krol. Dan heb je het wel gehad.
- Ik dacht dat je nooit zo van Mulisch’ werk hield?
- Nee, ik houd er ook niet erg van. Behalve van zijn korte verhalen en van De zaak 40/61. Ik herinner me een verhaal van hem over een ouder echtpaar in een Volkswagen, die bij de grens aankomen. Ze mogen de Nederlandse grens over, maar ze mogen de buitenlandse grenspalen niet voorbij. Zo zitten ze in een niemandsland. Wat ze daar verder doen, weet ik niet meer. En Sergeant Massuro natuurlijk. Schitterend verhaal.
- Ik heb die verhalenbundel van Mulisch zien staan in je boekenkast. Je moet ze maar weer eens gaan herlezen, vind ik.
- Ja, dat ga ik ook zeker doen.
- Wat voor heiligen heb je vandaag?
- Ik heb Adelhard van Corbie voor je. Een familielid van Karel Martel, Pepijn de Korte en Karel de Grote, dus geen kleine jongen. Maar o zo vroom, hè! Armoede, heiligheid en gebed, dat stond voor hem nummer één. Toen hij twintig was ‘verstootte’ Karel een vrouw en huwde hij met een 13-jarig meisje. Dat zinde hem niet en hij ging het klooster in. Toen hij twintig was.
- En dat geloven dus de katholieken.
- Ja. Nee, natuurlijk niet. Maar goed, we hadden de vorige keer een patroonheilige voor de banketbakkers, Adelhard is het – meer redelijk – geworden voor de tuinders en hoveniers, want hij begon in dat klooster met de zorg voor de kloostertuin.